Jeanine de Vries
  • Home
  • Bibliografie
  • Biografie
  • Blog

blog

Rode Schoenen

23/10/2014

1 Reactie

 
Aran wenste dat ze niet met Laila en haar vriendin naar de supermarkt was gegaan. Dan had ze die schoenen ook niet gezien. Een vrouw in de supermarkt droeg ze. Het schoeisel had een elegante, lage hak. De kleur was opvallend: rood. Niet dat donkerrode met een vleug bruin, maar echt helder rood. Ze hadden een dun bandje dat over de wreef vastgemaakt werd aan een zilverkleurige gesp.
Even zag ze zichzelf weer staan in het schemerige winkeltje op de overdekte markt, waar de geur van gekruid eten onder de doeken bleef hangen. Met trillende vingers gespte ze de bandjes vast. De schoenen zaten als gegoten. De scherpe herinnering aan de lachende ogen van haar moeder schuurde langs de rafels van haar hart.
Arans herinnering wordt onderbroken door de schelle stem van Tammaan.
“Aran!”
Ze rukt haar blik los van de voeten van de vrouw en kijkt haar vriendin aan.
“Waar zit jij met je gedachten?”
Even dacht Aran dat ze in haar eigen stad liep in plaats van in het Turkse Kilis, in de supermarkt van het containerkamp voor Syrische vluchtelingen. De vragende blik van Tammaan brengt haar terug in het heden. Haar vriendin zakt op haar hurken voor Laila en houdt de peuter een meloen voor. “Vind je dit lekker?” Tammaan schikt het hoofddoekje van het meisje. “Je kunt wel zien dat ze je zusje is.”
Aran zwijgt. De doffe pijn die al tijden een vaste metgezel is, begint te pulseren. Ze duwt de opborrelende beelden weg.
“Als je erover wilt praten, kan dat best met mij hoor.”
De gretige ondertoon ontgaat haar niet. Ze knikt kort. Tammaans huis is weg, maar al haar gezinsleden zijn er nog. Zelfs hun huisdieren overleefden het geweld. Haar moeder heeft nota bene hun negen kanaries in het containerhuis staan. De kleurige vogels zitten stil op hun stokje, wippen af en toe wat heen en weer. Hun vermogen om te zingen en eitjes te leggen is weggebombardeerd. Aran kan uren naar ze kijken.
Haar ogen dwalen naar haar sandalen die twee maten te groot zijn. Hoe kon ze die schoenen vergeten? De misselijkheid komt plotseling opzetten en Aran klapt voorover. Vlak voor de kassa stort ze haar halfverteerde eten uit, het spettert op haar blote tenen. 

“Eén van de hulpverleners heeft ons geholpen,” hoort Aran Tammaan aan haar moeder vertellen.
De Turkse vrouw die hielp was vriendelijk geweest. Zacht als haar moeder.
Aran plukt aan de dikke kwast van haar vlecht en sluit de geluiden buiten. Ze ziet de rode schoenen aan de kant van de weg, de kapotte half verzonken in het roodbruine, samengeklonterde zand. De andere had ze ernaast gezet. Ze drukt de ballen van haar handen tegen de oogkassen teneinde de beelden te verdrijven. Het enige resultaat is diepzwart met kleine explosies van licht. Herinneringen kolken naar boven. Haar broer was drie jaar ouder dan zij. Zijn huid was een paar tinten lichter, net als die van hun moeder. Mensen die hen voor het eerst zagen geloofden niet dat zij broer en zus waren. Haar hart wordt zwaar. Ze gaat recht op de matras zitten alsof ze zo beter het gewicht kan dragen. Zij had het moeten zijn, niet hij.
Ze denkt aan de laatste lente thuis, twee jaar geleden. Op de achtergrond klonken de gedempte geluiden van de straat; een rijdende auto, lachende kinderen. En altijd de geur van de citroenboom die op een zachte bries door de binnenplaats waaide. Laila waggelde over de binnenplaats. Haar blote voetjes ketsten op de kleurige tegels. De peuter wiebelde met haar kontje toen de buurjongen op zijn gitaar tokkelde, een wijsje van Metallica. Haar donkere oogjes straalden. Maar dat was voor alles kapot ging. Aran balt haar vuisten.

De witte container is gevuld met slapende mensen. Aran staat stilletjes op van haar mat. Achter het glas kijkt ze naar de maan die als een scherp uitgesneden schijf aan de hemel staat. Hij kan de concurrentiestrijd met het witte licht van de vele straatlantaarns niet aan. Vader, moeder en haar broer zullen nooit meer de maan zien. De God die in haar kinderjaren zo dichtbij leek, lijkt verdwenen. Ziet Hij haar? Dag in dag uit had ze gebeden dat God haar broer naar het tentenkamp zou brengen. Het is niet gebeurd. Integendeel, na maanden kreeg ze het bericht dat iemand uit de straat hem had gezien. Dood. God is vast doof geworden door alle bommen, net als de kanaries van de moeder van Tammaan.
Haar gedachten dwalen naar de winter in het eerste kamp, een haastig geïmproviseerd tentenkamp net over de Syrische grens. Daar wachtte ze op haar broer. De eerste tijd deed de stank van menselijk vuil je tandvlees opkrullen, maar het wende. In de vochtige maanden hoestte iedereen. Soms braken er gevechten uit.
Ze deelde de tent met een vrouw en haar vier kinderen die vroeger bij haar in de straat woonden. Orthodoxe christen, net als haar familie. ‘s Nachts kroop de kleine Laila tegen haar aan. De vrouw staarde vaak voor zich uit en hoorde niet wat de kinderen vroegen. Die keren dat ze praatte schrok Aran van haar harde stem. Overdag nam ze Laila mee op stap en het meisje kwam steeds vaker bij haar als er een helikopter over het kamp scheerde.

De Turkse hulpverleenster heet Esra. Aran komt haar tegen als ze met Laila een ommetje maakt. De vrouw vraagt of ze een bakje thee wil drinken en kort daarna zinkt Aran neer in de plastic witte stoel. Ze kijkt naar de dunne, witte dampslierten die wegvluchten van de thee. Ze wil dat ze zich vast kan grijpen aan een sliert zodat ze mee naar boven zweeft.
“Je ziet er moe uit.”
Aran zwijgt. Ze nipt van de zoete thee.
“Ik droom ’s nachts,” vertelt ze dan. “En Laila huilt veel. Tante heeft het liefst dat we een andere container opzoeken.”
Laila tekent met haar vinger in het zand. Haar kleine lijf gebogen boven de grond. Haar sandaaltjes zakken in het zand en de korreltjes rollen tussen haar tenen.
De thee verwarmt Aran van binnenuit. Haar blik haakt zich aan die van Esra. Ze voelt aan haar dikke vlecht die vanonder haar hoofddoek over haar schouder naar haar borst loopt. Ze plukt aan de haartjes. Ineens begint ze te praten: “Wij woonden in Jisr al Shughour. Het was de zomer na de eerste demonstraties. Mijn vader en broer gingen geregeld de straat op.”
Ze voelt de ogen van Esra op zich gericht. Aran vertelt dat de lucht bol stond van de verwachtingen. Ze noemden het de Dag van Woede, maar vader was uitgelaten, blij dat er nu misschien wat ging veranderen in Syrië. Hij discussieerde tot in de vroege uurtjes met andere mannen en sloot zich aan bij een militie. ’s Avonds zat Aran met haar familie op de binnenplaats bij de citroenboom. Moeder begieterde de anjers, de jasmijn en de oleanders. Vaak kwamen buurvrouwen langs met hun kinderen.
Aran neemt een slok thee. “De dag ervoor kocht ik schoenen met mijn moeder. Ik weet nog dat ik ze voor altijd aan wilde houden.”
Ze praat verder met een stem die ze niet herkent als de hare. “Ik had ze aan mijn voeten toen het donkere gerommel in de verte begon. Het geluid zwol langzaam aan. De tanks waren Jisr al Shughour binnen gedenderd, maar dat wisten we niet.”
Aran rende met moeder de straat op om te kijken wat er gebeurde. Ze hoorden de motoren, maar zagen ze niet. “Toen er een ronkend geluid van boven kwam, keek ik naar de lucht. Het was een helikopter. Er klonk geratel, daarna gegil en gekrijs. Ik rende naar het huis. Mijn nieuwe hakken klikten op de tegels. Ik dacht dat moeder achter me aan kwam, maar toen ik me omdraaide zag ik haar op straat liggen.”
Esra reikt naar haar arm, maar als Aran de vingers op haar huid voelt, vouwt ze snel haar handen in haar schoot. De zachte aanraking maakt dat de pijn als een mes ronddraait in haar binnenste. Ze slikt. “De buurman rende de straat op om haar te halen, maar hij werd ook geraakt door de kogels uit de helikopter. Zijn vrouw schreeuwde tegen me, zei dat het onze schuld was.”
Aran vertelt dat haar broer thuiskwam. Ze vroeg hem waar vader was. Hij zei dat we er alleen voorstonden. Toen het buiten rustig leek gingen ze de straat op. Eerst tilden ze hun moeder naar binnen. De stof over haar borst was donkerrood. Ze legden haar op het bed van hun ouders. Moeder ademde niet meer. Aran voelde hoe ze in stukjes viel.
 
T
oen ze bij de grote weg kwamen zagen ze meer mensen die de stad verlieten. Het leek een ellendige film. Aran kon niet geloven dat dit in haar stad gebeurde.
“Mijn broer zei dat als we elkaar kwijtraakten, we ons aan de andere kant van de Turkse grenspost verzamelden. Hij liep voor me. Ik probeerde hem bij te houden, maar mijn nieuwe schoenen schuurden en mijn voeten deden pijn. Nog een hele tijd hoorden we het zware geschut van de tanks en het gefluit van kogels die uit de lucht regenden. Als de geluiden dichtbij kwamen, schuilden we bij muren en steegjes. Te laat zagen we een tank die de straat in reed. Ik werd door de lucht geslingerd. Het werd zwart.”
Toen ze bij bewustzijn kwam stond de zon iets lager. Haar oren piepten en haar hoofd bonkte pijnlijk. Om haar heen was het een ravage. Eerst zag ze ingestorte gebouwen, later de lichamen die her en der tussen de brokstokken lagen. Na een paar stappen besefte ze dat ze een schoen miste. “Een stuk verderop zag ik hem. Hij lag in zand dat donkerrood kleurde. Het duurde even voor ik besefte dat het bloed was. Er lag een lichaam. Aan de kleren te zien was het een man. Zijn gezicht was weggeschoten.”
A
ran staart naar de witte muur achter Esra. “In mijn dromen zie ik mijn broer liggen en als ik hem omdraai, is zijn gezicht ook een bloederig gat.”
Van de reis naar de grenspost weet Aran niet veel meer. Alleen dat haar voeten bloedden toen ze aankwam.
Zonder Esra aan te kijken staat Aran op, pakt de peuter bij de hand en loopt naar buiten. Laila gilt: “Mijn tekening!”
Aran stapt door. Ze moet weg bij Esra voordat ze te veel vertelt.
“Aran?” vraagt Esra.
Ze draait zich om.
“Ik bid voor je.”

Buiten cirkelen haar gedachten om Laila. Toen ze nog in het tentenkamp woonde liep ze op een dag met het meisje over de modderige straten. Bij de ingang van het kamp stonden allemaal bussen. Met Laila aan haar hand stond Aran te kijken. Een hulpverlener schoot haar aan en vertelde dat ze naar het kamp in Kilis kon waar de omstandigheden een stuk beter waren. Hij wees naar een lege stoel. Het was moeilijk om in te stappen, ook al wist ze dat haar broer niet meer zou komen.
“Je hebt geen papieren?” vroeg de man.
Ze schudde haar hoofd.
“Is hier verder nog familie van je?”
Weer een hoofdschudden.
“Hier is je zus,” zei hij en tilde de peuter op haar schoot.
Ze dacht weer aan de moeder van Laila, de vrouw met de harde stem. Zij verloor haar man, maar haar vier kinderen leefden.
Esra kon het niet weten. Toch?




1 Reactie
Wim
13/11/2015 08:09:38 am

Tjonge, wat indrukwekkend geschreven!! En wat actueel ook..

Antwoord



Laat een antwoord achter.

    RSS-feed

Aangestuurd door Maak uw eigen unieke website met aanpasbare sjablonen.
  • Home
  • Bibliografie
  • Biografie
  • Blog